Casper ten Boom en zijn dochters verborgen Joodse mensen die probeerden aan de nazi’s te ontsnappen. Vader ten Boom zei: “In dit huis zijn Gods mensen altijd welkom”. Toen de nazi’s bevolen dat alle Joden een Jodenster moesten dragen, ging hij uit vrije wil ook een Jodenster dragen. Op 28 februari 1944 arresteerde de Gestapo Casper ten Boom en zijn dochters en brachten hen naar de gevangenis van Scheveningen. Toen Casper ondervraagd werd in de gevangenis, gaf de Gestapo hem te kennen dat ze hem zouden laten gaan vanwege zijn leeftijd zodat hij “op zijn eigen bed kon sterven”. Hij antwoordde: “Als ik vandaag naar huis ga, zal ik morgen mijn deur openen voor iedereen die om hulp vraagt”. Toen hem werd gevraagd of hij wist dat hij gedood kon worden wegens het helpen van Joden, antwoordde hij: “Het zou een eer zijn om mijn leven te geven voor Gods uitverkoren volk.” Op 9 maart stierf Casper ten Boom op 84-jarige leeftijd in het Gemeentelijk Ziekenhuis in Den Haag. Corrie en Betsie ten Boom werden naar concentratiekamp Ravensbruck, Duitsland gebracht. Ravensbrück was een vrouwengevangenis.